“Ik ben helemaal niet tegen de NAVO,” zegt John (53). “Maar serieus? € 180 miljoen voor een topontmoeting? Dat slaat nergens op.” Hij begrijpt niet waarom er zoveel geld nodig is voor iets dat ook goedkoper kan worden georganiseerd.
Regeringsleiders willen van de top in 2025 een enorm internationaal evenement maken. Er zijn duizenden delegaties die vanuit alle hoeken van de wereld worden ingevlogen. Luxe hotels, beveiliging, gala’s, al die elementen komen bij elkaar op een enorm prijskaartje van € 180 miljoen.
“En dat terwijl er al een NAVO-hoofdkwartier in Brussel is,” zegt John. “Het is ultramodern, goed beveiligd, helemaal compleet. Waarom dan nog miljoenen uitgeven voor een driedaagse bijeenkomst?”
Hij noemt het “een dure show” waar de gewone mens niks aan heeft. “Ze kunnen perfect vergaderen zonder gouden vloerkleden en dure diners. We videobellen ook, waarom doen zij dat niet?”
Wat John vooral dwarszit, is de schijnbare onverschilligheid. “We zitten midden in een woningcrisis. De zorg staat onder druk. Mensen kunnen de energierekening niet betalen. En toch pompen we 180 miljoen in een politieke parade.”
Volgens hem zijn er veel betere manieren om dat geld te besteden. “Voor dat bedrag bouw je 3.000 sociale huurwoningen. Of geef je 100.000 kinderen die in armoede leven schoolbenodigdheden en warme maaltijden.”
Hij vervolgt: “Je zou 25.000 leraren een loonsverhoging kunnen geven. Of 15.000 zorgmedewerkers kunnen ondersteunen met extra personeel. Maar nee, we kiezen voor champagne en privévliegtuigen.”
John benadrukt dat hij wel degelijk belang hecht aan samenwerking. “Ik begrijp echt dat NAVO-landen met elkaar moeten overleggen. Juist in deze tijd. Maar moet dat echt op deze manier? Met zo’n gigantisch budget?”
Hij denkt dat het vooral om status gaat. “Het lijkt meer te draaien om hoe ze zich aan de wereld willen presenteren dan om wat ze bespreken. Veel uiterlijk vertoon, weinig inhoud.”
“En het ergste is,” zegt John, “niemand zet vraagtekens bij of het misschien goedkoper kan. Terwijl elk huishouden in dit land moet bezuinigen, lijkt de overheid het geld over de balk te gooien.”
Ook noemt hij de kleinere dingen. “Een miljoen voor bloemen, decoraties en catering. Dat is absurd. Daar kun je tientallen buurtcentra draaiende mee houden of duizenden jongeren sportactiviteiten bieden.”
Volgens John ondermijnt dit soort verspilling het vertrouwen in de overheid. “Je kunt mensen niet vragen om de buikriem strakker aan te trekken terwijl je zelf miljoenenfeesten organiseert.”
Hij pleit voor een nuchtere en eenvoudige benadering. “Gebruik het gebouw dat er al is. Geen luxe diners, geen live orkesten. Gewoon, vergaderen, beslissingen nemen, en weer naar huis. Simpel.”
“Een bijeenkomst wordt niet efficiënter omdat je foie gras eet,” klaagt hij. “Het is allemaal buitenkant.” Hij lacht cynisch: “Misschien moeten ze eens proberen met water en brood te vergaderen. Kijken of dat het tempo verhoogt.”
John maakt zich zorgen om de koers van de overheid. “We raken steeds verder verwijderd van de realiteit. € 180 miljoen lijkt een klein bedrag te worden, terwijl het voor mensenlevens een wereld van verschil kan betekenen.”
Hij wil niet als een activist gezien worden, maar zijn frustratie is duidelijk. “Ik wil gewoon dat politici doen wat logisch is. Geen verspilling, geen spektakel. Gewoon doen wat nodig is, en het geld in mensen investeren.”
Als lezer voel je dat ongemakkelijke gevoel opkomen. Heeft John gelijk? Moet internationale samenwerking echt zo duur zijn? Of is dit onvermijdelijk onderdeel van diplomatie?
Misschien ben je het niet eens met zijn toon, maar zijn vragen zijn lastig te negeren. Wat zou jij doen met € 180 miljoen — een topontmoeting of duizenden levens verbeteren?